Hoe vrede tot stand kan komen in Armenië

Van 7 tot 15 augustus 2014 mocht ik mee naar de Armeense stad Tsaghkadzor  voor het EU-project ‘Peace-building in the Caucasus’. Voor dit project vanuit de Europese Unie, kwamen veertien speciaal geselecteerde afgevaardigden uit Rusland, Portugal, Turkije, Armenië, Spanje, Georgië en Nederland bij elkaar. Ikzelf was namens Nederland daar vanuit mijn academische achtergrond als historicus en internationale betrekkingen-expert.
Armand Sağ

Gedurende deze acht dagen zag ik erg indrukwekkende dingen in Armenië, gebeurtenissen die ik u niet zal onthouden en gedurende dit artikel zal uiteenzetten. Toch wil ik eerst kwijt dat Armenië een prachtig land is met een historisch gezien lange en rijke cultuur, alsmede een bevolking heeft met zeer gastvrije en vriendelijke mensen. Dit gezegd te hebben, was ik vooral in Armenië om de diplomatie te beoordelen. Een diplomatie wat Armenië eigenlijk alleen maar vijanden heeft opgeleverd in de regio. Zo zijn Azerbeidzjan en Armenië officieel nog steeds in staat van oorlog (er is alleen een wapenstilstand en geen vredesverdrag tussen de twee landen), heeft Armenië geen diplomatieke banden met Turkije en staan de betrekkingen met Georgië ook op scherp. Alleen met Iran heeft Armenië redelijk normale banden. Dit gezegd hebbende was de voornaamste vraag bij het onderzoeksproject in Armenië dus hoe vrede tot stand kan komen in Armenië.

De eerste dag (7 augustus 2014) was eigenlijk vooral een welkomstdag waarbij de verschillende deelnemers aan dit project de kans kregen om elkaar beter te leren kennen. Wat wel jammer was, was dat de deelnemers uit Turkije toen nog niet gearriveerd waren. Praktisch gezien begon het project op de tweede dag en waren de Turkse afgevaardigden ook gearriveerd. Met de respectievelijk Armeense-Luxemburgse Haykuhi en Portugese Antonio als onze begeleiders, begonnen we aan een verkenning in de stad Tsaghkadzor. De stad bleek vooral bekend te staan als een ontspanningsoord waar Armeniërs graag skivakanties hielden. De stad heette Tsaghkunyats Dzor gedurende de Middeleeuwen om hierna in de elfde eeuw de naam van de nabijgelegen kerkgemeente Kecharis (ook wel Kecharuyk) aan te nemen. Gedurende 1600 zorgde de aanhoudende invoer van Turkse nomaden ervoor dat de naam ‘Dereçiçeği’ (Bloemvallei) werd, genoemd naar de bloeiende bloemen in de vallei. De stad behoorde toen achtereenvolgens toe tot de verschillende Turkse staten in die regio, waaronder het Seltsjoekenrijk (1037-1194), Gouden Horde (1236-1479), Osmaanse Rijk (1299-1922), Timoeridenrijk (1370-1525), en vele anderen. De naam Dereçiçeği behield het tot 1947 toen de Turkse naam uit anti-Turkse en Armeense nationalistische sentimenten, vertaald werd naar het Armeens: Tsaghkadzor. Vrijwel meteen besefte ik dat ik het suffix ‘zor’ herkende van de Osmaans-Syrische valleistad Deir ez-Zor waar Armeniërs zich in 1915 massaal vestigden. Ten onrechte staat deze stad bekend als een woestijnstad, terwijl het in werkelijkheid aan de oevers van de Eufraat grenst en juist bekend staat als een uiterst groene en vruchtbare regio. Ik realiseerde me nu dat de vertaling van de stad zelfs het woord ‘vallei’ omvatte, een indicatie dat de stad inderdaad vruchtbaar was en zeer zeker geen woestijn.

Bij de rondleiding door de stad, welke pas in 1984 stadsrechten heeft gekregen, viel eigenlijk ook meteen de vijandigheid van bepaalde bewoners op. Nu was toevallig de afgevaardigde uit Rusland een Tataarse Başkırt (zowel Tataren als Başkırten/Başkurten/Basjkieren zijn Turkse stammen die leven in Rusland): Güzel. Zij was van oorsprong Tataars maar leefde in de Russische autonome regio van Başkırdistan. Ook ik was daar namens Nederland maar heb Turkse roots. Toch werden zowel Güzel als ik erg vriendelijk ontvangen, zelfs toen we meldden dat we Tataars dan wel Turks waren. Voor de Turkse afgevaardigde Hatice was dit anders. Een oudere vrouw weigerde haar te groeten omdat ze Turks was en liep boos weg nadat ze de andere deelnemers wel vriendelijk en lachend had omhelst. De haat tegen alles wat Turks was, zat sommige bewoners hoog. De eerste clash tussen Armeniërs en Turken was hiermee een feit. Het frappante was echter dat Turkije, wellicht uit verzoenende motieven, twee afgevaardigden had gestuurd die geen blad voor de mond namen. Ze spraken uitvoerig over de (in hun ogen) “Armeense Genocide” en spraken walgend over het feit dat Turkije dit niet erkende als zodanig. Voor mij kwam dit als een grote schok en samen met de Georgiërs probeerde ik toch de gulden middenweg te zoeken in de ruzie omtrent de terminologie. Zelf probeer ik de term ‘genocide’ namelijk niet te gebruiken daar het een juridische term is binnen een strikt historische discussie.

De Turkse afgevaardigden bleken echter meer een doel te hebben om Turkije te bekritiseren tijdens het project dan om onderzoek te doen in Armenië, of Turkije als afgevaardigde te vertegenwoordigen. Dit bleek nog meer op de derde dag toen we vanuit Tsaghkadzor vertrokken naar de Armeense hoofdstad Yerevan om het Regional Studies Center te bezoeken. Daar kregen we een persoonlijk gesprek met RSC-voorzitter en voormalig VS-topdiplomaat Richard Giragosian. Giragosian was hiervoor de adviseur van Bill Clinton, de toenmalige Amerikaanse president. De kamer van Giragosian hing vol met persoonlijke aanbevelingen van Bill en Hillary Clinton, maar ook Al Gore: alle drie Amerikaanse presidenten, vice-presidenten of presidentskandidaten. In dit gesprek werd door zowel Giragosian als de Turkse afgevaardigden beweerd dat Turkije de gebeurtenissen van 1915 zou kunnen erkennen als ‘een genocide’ omdat zowel de toenmalige president Abdullah Gül als de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Ahmet Davutoğlu dit tijdens een persoonlijk gesprek tegen Giragosian zouden hebben gezegd. De afgevaardigden beweerden hierop dat in feite iedereen in Turkije tegen de “ontkenningspolitiek” van de overheid is en dat iedereen de “genocide al erkent”. Ik vond de laatste uitlatingen erg pretentieus en ongefundeerd, terwijl de uitspraken van Giragosian weliswaar een kern van waarheid leken te bevatten maar desalniettemin met een korreltje zout genomen moesten worden.

Andere uitspraken van Giragosian waren namelijk dat hij een voormalig lid van Taşnak was en in zijn tienerjaren de Amerikaanse ambassade in Amerika had bekogeld met eieren en stenen. Hier schrok ik erg van, daar Taşnak een Armeense terreurgroep is die verantwoordelijk is voor de dood van vele honderdduizenden Turken en Azerbeidzjanen. Alleen al in de aanloop tot 1915 waren Taşnak (en in mindere mate de andere Armeense terreurgroep Hınçak) verantwoordelijk voor de dood van ruim 523.000 Osmaanse burgers (veelal Turken en Koerden). Dat zo iemand een dergelijke hoge functie kon bekleden in Amerika en Armenië was voor mij erg verrassend, om het vriendelijk uit te drukken. In de daarop volgende discussie heb ik zowel de stellingen van de Turkse afgevaardigden als die van Giragosian betwist met solide argumenten. Zo meldde ik dat iemand alleen maar naar de Oost-Turkse provincies Kars, Ardahan en Iğdır hoeft te gaan om de verhalen te horen van Turkse overlevenden van de Armeense Opstand van 1915 en dat zeker niet iedereen in Turkije van plan is om een “eenzijdige massamoord van Turken op Armeniërs” te erkennen. Simpelweg omdat het niet de realiteit is. Dit gold ook voor de houding van Gül en Davutoğlu omdat Erdoğan in zijn uitlatingen erg duidelijk is: hij wil een gezamenlijk onderzoek van Turkse en Armeense historici voordat hij het woord “genocide” gebruikt. Later stelde ik ook nog dat het in Turkije vrijwel onmogelijk is om als voormalig terreurlid een dergelijk hoge functie te kunnen bekleden als Giragosian in Armenië. Ook meldde ik dat ik erg schrok van het feit dat Giragosian openlijk (en met trots) kon melden dat hij een (voormalig) lid was van Taşnak. Daarbij komt nog dat in Armenië vrijwel op elke hoek en op elke markt petten, vlaggen en/of t-shirts van de terreurgroepen Taşnak, Hınçak en ASALA werden verkocht. Ook deze openlijke verheerlijking van geweld tegen Turken kaartte ik aan, waarna de groep het grotendeels met me eens was dat we alles verder moesten onderzoeken en niks voor de waarheid moesten aannemen in deze regio.

Hierna bezochten we in Yerevan verscheidene organisaties. Eén daarvan trok mijn aandacht omdat het een boek betrof met tien Turkse en tien Armeense burgers die elk hun visie op 1915 vertelden. Jammer genoeg waren alle twintig mensen het erover eens dat er massaal Armeniërs vermoord waren, zonder de eerdergenoemde 523.000 Turkse slachtoffers te benoemen. Het feit dat de tien Armeniërs in het boek bij naam werden genoemd en de tien Turkse burgers alle tien anoniem waren, deed bij mij twijfels doen ontstaan over het neutrale en betrouwbaarheid gehalte van het boek. Ook het feit dat er met geen woord werd gerept over de doden aan de Turkse zijde door toedoen van de Armeniërs, deed mij besluiten dat het boek erg eenzijdig was. Juist daarom heb ik het boek uiteindelijk aangeschaft.

De vierde dag hielden we een uitgebreide analyse van de dag ervoor, waar ik mijn kritiek op de eenzijdige informatie herhaalde. De hele groep was het uiteindelijk met mij eens dat we vooral de Armeense visie hadden geleerd en dat het nu aan ons was om ook de andere kant van het verhaal te onderzoeken. Ondertussen kwam ook naar voren dat het in Armenië gebruikelijk was om zowel de commotie met Turkije omtrent 1915 als de oorlog met Azerbeidzjan van 1991 aan te duiden als: “De strijd tegen de Turken”. Zowel Azerbeidzjanen als Turken werden gezien als één volk en afgeschilderd als de grote vijand van Armenië. Al snel bleek dat ook Russische Tataren hieronder geschaard werden en dat ‘Tataren’ vaak als synoniem werden gebruikt voor ‘Turken’. Ook van deze generalisatie schrok ik in wezen erg. Toen ook nog een afgevaardigde uit Nagorno-Karabağ kwam, Susanna, bleken de subjectieve verwijten elkaar in rap tempo op te volgen. Nagorno-Karabağ is een Azerbeidzjaanse provincie die al bijna 30 jaar bezet wordt door Armenië, tezamen met andere Azerbeidzjaanse provincies. Hiermee wordt ruim 24% van Azerbeidzjan bezet door Armeense troepen. In Nagorno-Karabağ en de overige provincies hebben Armeense troepen een massale etnische zuivering aangericht waardoor er geen Azerbeidzjanen meer woonachtig zijn in die gebieden. Ruim één miljoen Azerbeidzjaanse vluchtelingen en vele tienduizenden Azerbeidzjaanse doden hebben Nagorno-Karabağ een homogene Armeense regio gemaakt. Er wonen op een bevolking van ongeveer 150.000 bewoners in Nagorno-Karabağ, ongeveer 100 Azerbeidzjanen. Al deze Azerbeidzjanen hebben hun naam in een Armeense naam moeten veranderen en spreken vloeiend Armeens, vaak geen Azerbeidzjaans. Alleen op deze manier konden ze ontsnappen aan de dood aan de hand van Armeense soldaten tijdens de etnische zuiveringen. Andersom wonen er ongeveer tussen de 10.000 en 30.000 Armeniërs in de weinige gebieden die nog wel onder Azerbeidzjaans bestuur staan, omdat Azerbeidzjan deze minderheid met rust laat.

Toch meldde Susanna, nota bene een universitaire docente en onderzoekster aan een universiteit in Nagorno-Karabağ, dat Azerbeidzjan de echte agressor was en dat het de Azerbeidzjanen waren die nu weigerden Nagorno-Karabağ te erkennen. Eigenlijk is dit erg logisch daar Azerbeidzjan de oorlog (inclusief grondgebied en vele burgers) heeft verloren en deze eigenlijk terug wil. Hierin ziet het zich gesteund door de Verenigde Naties, die steevast resoluties aanneemt waarin de eis dat Armenië zich moet terugtrekken van Azerbeidzjaans grondgebied onderstreept wordt. Tot op heden heeft Armenië zich hier niks van aangetrokken en beschuldigt het Azerbeidzjan van een “koppige en starre houding”. Erg dubieus vond ik dit, vooral omdat ik meermaals moest aanhoren hoe Armeniërs beweerden dat in Azerbeidzjan facebook onder strikt toezicht van de Azerbeidzjaanse geheime politie stond en dat Azerbeidzjan valse social media accounts aanmaakte om Armenië te bekritiseren. Ook werd Azerbeidzjan beschuldigd van het maken van standbeelden voor moordenaars van Armeniërs, terwijl Armenië bol stond van de standbeelden van ASALA-leden die Turkse en Azerbeidzjaanse diplomaten omgebracht hadden, alleen en enkel omdat het Turken en Azerbeidzjanen waren. De Georgiërs reageerden uiteindelijk door te stellen dat de beschuldigingen die Armenië had op Azerbeidzjan, een geval waren van “de pot die de ketel verwijt zwart te zijn” daar Armenië op dat gebied erger was dan Azerbeidzjan. Na Susanna kregen we nog een lezing van twee afgevaardigden uit Zuid-Korea over het begrip ‘vrede’.

Op dag vijf was een bezoek aan een subdepartement van het Ministerie van Jeugd en Sport aan de orde. Ook dit bezoek was in Yerevan en al snel bleek hoe de situatie in Armenië was. Het was mij al opgevallen dat veel verenigingen en stichtingen in Armenië erg fanatiek nationalistisch waren. Nu bleek dat dit departement van het ministerie een budget van 145.000 dollar beheert om uit te delen aan die verenigingen en stichtingen. Ten eerste was dit een wel erg klein budget voor een land, vooral toen er gemeld werd dat de organisaties maximaal een paar duizend konden krijgen. Ten tweede waren de organisaties dus gedwongen om de staatsideologie uit te dragen, wilden ze in aanmerkingen komen om geld te ontvangen. Hiermee bleek in wezen de ijzeren hand van de staat in Armenië. Ook de grootste problemen van dit ministerie waren interessant om aan te horen: Armenië heeft het hoogste abortusgehalte ter wereld, na China. Dit omdat gezinnen alleen maar jongens willen en meisjes middels een abortus laten weghalen. Dit had onder andere een dalend bevolking als gevolg in Armenië, waardoor het ministerie vrouwen wilden stimuleren om minder lang te studeren op de universiteit en eerder al te beginnen met het baren van kinderen. Het waren vooral problemen die in Noord-Korea en China ook aanwezig waren, wat het starre regime van Armenië goed illustreerde.

Op de zesde dag waren we te gast bij een ‘anti-cafe’ waar je betaalde voor jouw aanwezigheid per uur, en binnen alles kon doen: van piano spelen tot boeken lezen tot films kijken. Het was een interessant project, met mensen die ook in Turkije waren geweest om vooroordelen weg te nemen. Vooral Arman Azizyan sprak erover dat hij in Turkije vaak voor een Turk werd aangezien en dat beide culturen erg op elkaar leken. Het was dan ook juist dit wat, naar mijn mening, benadrukt dient te worden in Armenië. Naast de culinaire gebruiken, hebben ook beide culturen namelijk veel gemeen. Op de zevende dag waren we vooral inhoudelijk bezig met het beoordelen en goedkeuren van nieuwe projecten, waarna we op dag acht een excursie naar het Sevan-meer in Armenië hadden. Dit meer heette lange tijd Gökçe, maar werd toen veranderd in Sevan wat letterlijk ‘Zwarte Van’ betekent. Dit komt doordat het vergeleken met het Van-meer in Turkije, het water van Sevan zwarter van kleur is. Armenië eist zowel de provincie Van als het Van-meer van Turkije om het te kunnen toevoegen aan Armeens grondgebied. Met de naam Sevan houdt het deze eis levend voor nieuwe generaties Armeniërs.

Na dit achtdaags project bleef ik nog één dag extra in Yerevan om ook plekken te bezoeken buiten het programma om te kijken of alles wat mij getoond was, ook een juiste weerspiegeling was van de situatie in Armenië. Dit bleek grotendeels wel het geval te zijn, maar toch vielen mij ook enkele andere dingen op: er is een ontzettende haat tegen Turken, getuigde de zin in het Nationale Museum van Armenië waarin stond dat “Turken in 1915 reageerden op de Armeense opstanden op de enige manier die de Turken weten: door alles en iedereen uit te moorden”. Het geeft de sterke anti-Turkse propaganda goed weer. Mede daarom ben ik van mening dat de enige manier om vrede tot stand te kunnen brengen in Armenië, het wegnemen van deze vooroordelen tegen Turkije en Azerbeidzjan is.

18 oktober 2014

Armand Sağ